“Beste God, ik heb zoveel vragen. Mag ik effe? Ik zag op de tv dat ene meneer Edison het licht heeft uitgevonden, maar op school zeggen ze dat U dat heeft gedaan. Heeft hij dat licht dan van U gepikt? Dan ook nog: juf heeft verteld wat voor werk U doet, maar wie doet dat als U op vakantie bent? En nu ik u toch spreek, moet ik u effe wat vertellen. Ik dacht altijd dat oranje en paars zouden vloeken, totdat ik Uw zonsondergang zag.”
De thema’s “Worden wie je bent” en “worden als een kind” staan absoluut in de top vijf van spirituele, religieuze en levensbeschouwelijke items. Het heeft alles te maken met ontvankelijkheid voor waarheid en essentie. Het heeft alles te maken met creativiteit. En het heeft alles te maken met het vermogen dat kinderen hebben om door de illusoire structuur van de alledaagse werkelijkheid heen te prikken. Deze structuur wordt in het hindoeïsme Maya genoemd. Ontvankelijkheid, openheid voor het wonder van het leven en voor de onzichtbare werkelijkheid, spel en overgave – kijkend naar kinderen kunnen we ze misschien opnieuw leren. Dit zou ons vrij kunnen maken van ons eindeloze getob, onze dwingende logica en onze eeuwige roep om bewijzen. Het kan ons ook vrijmaken van de dwang van de nuttigheid en functionaliteit. Krishnamurti gebruikt daarvoor de metafoor van het padloze pad: een manier van leven zonder nut, doel, zin, betekenis en waarheid, maar wel dicht bij de essentie.
Als het gaat om de kunst van het onschuldige Zijn, het volgen van het padloze pad, schittert Benjamin Hoff in het beroemd geworden boek “De Tao van Poeh”. Het boek heeft een sublieme ondertitel: “De kunst van het Zijn geopenbaard door de Beer met maar een klein beetje Verstand.” De kunst van het zijn is dat je doet wat er gedaan moet worden. Hoff legt in dit boek het begrip Dharma uit de Indiase traditie perfect uit. Zo is het de essentie van de vogel om te vliegen en van de slang om te kruipen. De meeste dieren doen wat er gedaan moet worden. Alleen de mens heeft er wel eens last van dat hij/zij de weg naar de levensbestemming niet kan vinden. Poeh schreef over de Dharma van de levende wezens het volgende gedicht.
Tingele-klingele-bingele-bel,
Een vlieg vogelt niet, maar een vogel vliegt wel,
Geef mij een raadsel en m”n antwoord zal zijn:
Tingele-klingele-tingele-tijn.
Tingele-klingele-bingele-bel,
Een vis kan niet fluiten, maar kan ik het wel?
Geef mij een raadsel en m”n antwoord zal zijn:
Tingele-klingele-tingele-tijn.
“Een vlieg vogelt niet, maar een vogel vliegt wel”. Heel simpel en nogal voor de hand liggend, nietwaar?,” zo vraagt Hoff zich af. “Maar je zou ervan staan te kijken hoeveel mensen dit eenvoudige principe elke dag van hun leven geweld aandoen door te proberen vierkante dekseltjes op ronde doosjes te zetten, terwijl ze voorbij zien aan de simpele werkelijkheid dat de Dingen Zijn Zoals Ze Zijn.”
En het tweede couplet: ‘Een vis kan niet fluiten, maar kan ik het wel?’ Zo’n uitspraak betekent, als hij van een wijs mens komt, de erkenning van zekere beperkingen. “Vissen wonen niet in bomen en vogels brengen als het even kan niet al te veel tijd door onder water. Jammer genoeg zijn sommige mensen – die altijd schijnen te denken dat ze slimmer zijn dan vogels en vissen – niet zo wijs, waardoor ze op den duur voor zichzelf en anderen flink wat problemen scheppen.” De wijze kent zijn beperkingen; de dwaas helaas niet. We zouden van kinderen heel wat kunnen leren.