Hindoeïsme en wetenschap

In het Westerse denken  zijn mens en natuur van elkaar gescheiden. In de Hindoefilosofie niet. Daarin bestaat een uitgebalanceerde relatie tussen de mens, natuur en God. Het Hindoeïsme kent al eeuwen een  wetenschappelijke filosofie van de mensheid. De vijf elementen, aarde (geur), water (smaak), vuur (gezicht), lucht (aanraking), en de ruimte (gehoor), verbinden de mens en de natuur op een structurele manier. Hindoeïsme is een manier om individueel  in harmonie te leven met de maatschappij. Er is geen verschil tussen mens (atma, ziel) en God (Parmatama, de grotere ziel.) Het verlangen om bevrijdt te worden van deze wereld, om met God verenigd te worden (moksa door mukti) is het ultieme doel van een Hindoe. Om dit doel te realiseren moet men zijn bewustzijn ontwikkelen door het onbekende te leren kennen, dus door het verwerven van kennis (jnana). Varahmihira zegt in de Brahatsamhita dat de zuiverheid en het nut van kennis geaccepteerd moeten
worden om dit levensdoel te realiseren (na hi jnanena sadrasam pavitramiha vidhyate). De manieren om dit te bereiken zijn devotie (bhakti), opoffering, het offer (yajna en homa) en de meditatie (yoga). De ideeën van wetenschap en filosofie (de gereedschappen) worden gebruikt om de praktijk te analyseren en daardoor kennis over de werkelijk te verwerven. Nog voor de Griekse filosofen, zoals Thales, Anaximenes, Democriticus, Plato, Aristoteles en
Archimedes, ontwikkelden of ontdekten de Indiase filosofen al de monistische theorie (het bestaan van één god), de vijf elementen (water, vuur, aarde, ether en lucht), het atoom, en de begrippen materie, beweging, tijd, ruimte, en de wet van oorzaak en gevolg.

Aan de hand van de leer van het ontstaan van het heelal en de leer van het heelal ontstond de gedachte dat er een enige absolute werkelijkheid, de Purusa, is. Het oudste geschrift van de wereld, de Rigveda, legt ons de oorsprong van het universum en zijn structurele samenstelling uit, waarbij de
aarde en de hemel als universele “ouders” worden gezien. De hemel bevrucht de aarde en de aarde produceert groei en leven. Agmi Purana zegt dat de zon de ultieme bron van energie is en dat deze energie leven is. De filosofie van Vaisheshika, Nyaya en Sankhya behandelt het begrip schepping en materie. De filosofen Kanada, ook wel bekend als Aulukya of Kasyapa,  en Kapil zeggen dat het universum uit 6 categorieën en uit 9 elementen  is opgebouwd. Aan de reeds bekende vijf elementen, worden vier nieuwe toegevoegd namelijk: tijd, ruimte, de innerlijke persoon en de geest.

Evolutie en ontbinding zijn het proces van de materie. Dit proces, door Vatsayana en Udayana uitgelegd, is chemische verandering veroorzaakt door zonne-energie. Prashastapada en later Sridhara en Vyomacharya veronderstellen dat verandering daarentegen veroorzaakt wordt door
beweging. Met de zestien categorieën van de filosoof Gautama (Nyaya sutra) kunnen deze feiten nader geanalyseerd worden.

Op astronomisch gebied (Naksatra vidya) vertellen de boeken Yajuraveda, Chandyoga en Brahmana Upanisadas en Mahabharata over de afstanden tussen de planeten, in het bijzonder  over de afstand tussen zon en aarde. De yugaperiode (vijf jaren) heeft 1830 dagen, met een gemiddelde van 366
dagen per jaar. Het jaar wordt vergeleken met een wiel met 12 spaken (maanden), die te samen vier tot zes seizoenen omvatten.

Gedurende de Upanisadaperiode moest een student de lipi (geschriften) kennen, kunnen schrijven (lekha), geometrie en tekenen (rupa) beoefenen en wiskunde (ganana) studeren. Het schaakspel (sataranja) en chaupara gaf de mensen in India een entree tot de wiskunde. Aryabhatta (5e eeuw v. Chr.) was een wiskundige. Hij beweerde toen al dat de aarde ovaal was en de
aarde in een jaar rond de zon draaide. De klimatologische veranderingen, die door het licht veroorzaakt worden , worden voor de land – en de tuinbouw benut. De Indiase bijdragen in de vorm van het begrip “nul” (Sunya, in de Chanda Sutra van Pingala) en de uitvinding van het wiel, de Chakra, (ook in de Harappa cultuur gevonden), hebben de relaties tussen ruimte, tijd en geluid nader gepreciseerd.

De beginselen van de geometrie zijn terug te vinden in de Rigvedische offers. Daarbij werden vier vlakken zodanig op het altaar aangebracht dat zij naar de vier windstreken wezen.

Op het gebied van de geneeskunde wordt de tweeling Asvinis (Rigveda) beschouwd als de pioniers. Volgens de verhalen gaven zij de jeugd terug aan de filosoof Chyyavana, maakten Rijraava weer ziende en heelden de longen van Rebha. Tijdens de Atharvavedaperiode ontwikkelde de Ayuraveda
zich als een medische wetenschap. Zij werd verfijnd door de Atreya- en de Caraka school. De boeken Carak Samhita en Susrat Samhita werden belangrijke medische handboeken. De Susruta Samhita gaat vooral over chirurgie, plastische chirurgie en neurochirurgie. Bekende studenten van Atreya waren Agnivesa, Bhela, Jatnkarana, Parasara, Harita en Ksaparpani.
De geschiedkundigen Megasthenes (327 v. Chr.), Fa Hsien (405-411 n. Chr.) en HiuenTsang (629 n. Chr.) verhaalden over Ayurvedische klinieken, laboratoria en Ayurvedische behandelingen. Tijdens Harun-al -Rashid, de Abbassidisen Kalief van Bagdad (786-814), werden veel medische en
wetenschappelijke boeken van het Sanskriet in het Arabisch vertaald. De vraag naar Indiase artsen in Bagdad was groot.

Naar mate de handel  met het buitenland groeide ontstonden er specialismen, zoals architectuur, textiel, beeldhouwen, transport en navigatie. Ongeveer 500 v. Chr. werd de munt als betaalmiddel ingevoerd. Gedurende de regeerperiode van Koning Chandra Gupta Maurya (234-313 v. Chr.) schreef zijn minister, tevens adviseur, Kautalya (ook bekend als Canakya of Visnugupta) de Arthasastra. De Arthasastra behandelt zowel economie, staatsinrichting, oorlogsvoering en politiek, als internationale betrekkingen. Zijn gedachten zijn te beschouwen als het begin van een moderne socialistische staat. Eerder waren recht, orde en moraal  al beschreven in de Dharmsastra, Grayasutra, Ramayana en de Mahabharata. Nog steeds zijn in het Hindoeïsme de normen van Manu, Yagyavalka en Gautama actueel. Men kan zonder meer stellen dat de Indiase filosofie en wetenschap bijgedragen heeft  aan het model voor een democratische welvaartsstaat (Ramarajya).

Uit het bovenstaande mag geconcludeerd worden dat de Indiase geleerden een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan wetenschap en filosofie.

Delen via:
comments powered by Disqus