Bij de Arya Samajis had de pandit de taak de havan, het vuuroffer, te verrichten en Updesh lezingen, te houden; bij mensen thuis of in de tempel. Hij hoefde geen brahmaan
te zijn; kaste hoorde geen rol te spelen. En hij was gewoonlijk maar niet noodzakelijk een man.
Bij Sanatanis en Aryas had de pandit soms ook de rol van acharya, leraar. En soms kon men in hem als vertrouwenspersoon ook iets van de traditionele goeroe herkennen. Hij had dus vele taken. Hij had echter ook een monopolie-positie. Maar in de hechte en vergeleken bij het
geïndustrialiseerde Nederland kleinschalige samenleving in Suriname hadden de gewone Hindoes, noemen we ze maar gewoon ‘leken, ook controle op de levenswijze van
de pandits. En toen de pandits van beide richtingen het al vroeg met elkaar en onder elkaar oneens
waren, begonnen leken de sociale en politieke belangen van de groep Hindoes te behartigen. In Nederland wordt de sociale controle van de Hindoes onder elkaar zwakker. Het opleidingsniveau van velen, vooral jongeren, neemt toe.
Hindoestaanse gewoonten en Hindoegeloof komen meer en meer onder druk van de vraag naar het ‘waarom. Religie is niet meer zo vanzelfsprekend en wordt meer en meer een kwestie van persoonlijke keuze. Voor sommigen vervaagt de religieuze impuls, andere zoeken juist meer naar diepgang. Veel jongeren verliezen het gevoel voor het onderscheid tussen Sanatanis en Aryas. En bij de Sanatanis begint de vanzelfsprekendheid van het brahmaan-zijn van de pandit af te nemen. In een omgeving waarin christelijke pastores en dominees en humanistische raadslieden meestal academisch geschoold zijn verliest de traditionele pandit als brahmaan- van-geboorte status en moet hij zijn aanzien verkrijgen door zelfverworven kennis, studie, sociale vaardigheden en een voorbeeldige en vertrouwenwekkende levensstijl.
Deze processen gaan voor velen te snel. De ouderen houden vaak vast aan de traditionele gewoonten en rituelen, terwijl jongeren veel ter discussie stellen en uitzwermen in
een maatschappij met oneindig vele beroepen en levensstijlen. De traditionele en gerespecteerde
monopoliepositie van de pandit lijkt nu soms averechts te werken. De vele taken van zijn brede werkterrein
vragen allen een hoge graad van kennis en studie, die in onze
kennismaatschappij alleen door een hoge en kritische opleiding worden verschaft. En dan blijft de vraag of en persoon al deze taken op niveau kan vervullen. Ik denk dat enige specialisatie nodig is. Kent de moderne pandit of pandita de rijke en oeroude achtergrond van de samskaras en de pujas en kan hij/zij nadenken over hun betekenis in de huidige tijd? En kan de pandit de schat aan verhalen uit de Sanskriet en Hindi literatuur aan een achterban doorgeven die Nederlands als eerste taal heeft? Misschien is naast de pandit als karamkandi een nieuw – maar eigenlijk oeroud – type van de acharya als inspirerend (godsdienst-) leraar nodig. En ik denk dat naast de priester en de leraar het iets van het type van de goeroe nodig is. En dan minder als hooggeplaatst
respectpersoon en meer als een luisterende, zelfvertrouwen
gevende en in ingrijpende karmaprocessen en hun beleving invoelende raadgever. Want mensen van onze tijd hebben een enorme behoefte aan begeleiding van iemand die de moderne levensomstandigheden kent en tegelijkertijd de kern van de traditie, van de rituelen, de verhalen en de mystiek naar de huidige beleving kan ‘vertalen.