God is de oerbron van de kosmos. Voor de hindoe is de goddelijke oerbron van de kosmos, het absolute, het Brahman van de oude heilige geschriften, de Godheid waarover men slechts met grote schroom spreekt. Over deze Godheid, het Brahman, zeggen de geschriften: ‘Hij is niet dit, Hij is niet dat’; Hij is de onuitsprekelijke die alles doordringt en alles omvat. In de Isha Upanishad wordt gezegd:
Alles wat zich hier op de aarde beweegt [al het leven], wordt bewoond door de [hoogste] Heer. Geniet van wat Hij geeft, en begeer niet de goederen van een ander (Isha Upanishad 1.)
De hoogste geestelijke ervaring voor de mens is het aanschouwen van deze oergrond in alles en allen. Verderop in dezelfde Upanishad lezen we:
Wie alle levende wezens beschouwt als [levend] in het [hoogste] Zelf, en het Zelf [aanschouwt] in alle levende wezens, die voelt jegens niemand afkeer meer. (Isha Upanishad 6.)
Kunnen er in die toestand waarin voor de wetende mens alle levende wezens tot het [hoogste] Zelf geworden zijn, nog verwarring en leed bestaan, voor hem die de éénheid [van alles] aanschouwt? (Isha Upanishad 7.)
Volgens de hindoe heeft ieder wezen, dus ook de mens, deel aan deze Godheid. Vandaar dat de Hindoes vaak over God spreken als het hoogste Zelf, de hoogste vorm van geestelijk bewustzijn dat alle leven bezielt.
De hoogste waarden voor de mens
De mens wordt gezien als een samenstelling van lichaam (sharir), het denkvermogen (manas), het verstand of intelligentie (buddhi) en tenslotte de onvergankelijke ziel, het Zelf, de atman. Deze vier bepalen het menselijk individu zoals het zich in de wereld, in de samenleving, als sociaal wezen,
beweegt.
De meeste Hindoes geloven in de wedergeboorte van die onsterfelijke ziel in steeds weer andere lichamen. Een nieuwe geboorte wordt bepaald door de goede en slechte daden die men in een eerder bestaan in de wereld verricht heeft. Het hoogste ideaal van de Hindoe is om te ontsnappen aan deze
kringloop van sterven en geboren worden. Deze ontsnapping noemt men moksha, geestelijke bevrijding. Dit is ook het zich bewust worden, het zichzelf ervaren als onsterfelijke ziel, als verwant aan de goddelijke oergrond van de kosmos. De hoogste religieuze waarde in het hindoeïsme bestaat in het realiseren van de Godheid zelf, in het ervaren van Zijn éénheid en Zijn nabijheid. Deze waarde geeft de kleur aan het bestaan, deze waarde geeft uiteindelijk richting aan de daden die de mens doet. De mens werkt immers: hij of zij werkt in de samenleving. We nemen allemaal een plaats binnen de samenleving in. Dit feit alleen al bepaalt ons gedrag, we moeten ons op bepaalde manieren gedragen tegenover anderen, tegenover onze naasten.
Al dit handelen, al deze gedragingen moeten volgens de hindoe er tenslotte toe leiden dat we van aangezicht tot aangezicht komen te staan tegenover God. Niet zozeer een persoonlijke opperrechter, als wel de oerkracht in de kosmos, het goddelijke Brahman dat in allen en alles altijd aanwezig is. In de
Bhagavad Gita zegt Shri Krishna, een van de manifestaties van het Brahman:
Hij wiens innerlijk door geestelijke oefening (yoga) gereed is, ziet de [hoogste goddelijke] Ziel in alle levende wezens, en alle levende wezens in die [goddelijke] Ziel; overal ziet hij dezelfde [goddelijke aanwezigheid]. (6.29)
Wie Mij overal ziet, en alles in Mij ziet, zal Mij nooit verliezen, en Ik zal hem nooit verliezen. (6.30)
Wie vanuit deze gerealiseerde eenheid Mij liefdevol vereert, Mij die me in elk levend wezen bevindt, die is een Yogi die zich altijd in Mij bevindt, waar hij ook maar ronddwaalt. (6.31)
Hoogste waarden in de dagelijkse praktijk
Om God in allen en alles te zien, is een van de hoogste waarden binnen het hindoeïsme. Vanuit deze
grondwaarde zijn bijna alle grote morele waarden die binnen het hindoeïsme erkend worden, af te
leiden. We noemen er een paar. We kennen ze onder meer uit de Bhagavad Gita waar Shri Krishna
tegen Arjuna, Zijn beste vriend en volgeling, zegt:
Nederigheid, vrij zijn van opschepperij, geweldloosheid, vergevensgezindheid, oprechtheid, het dienen van de leraar, zuiverheid, standvastigheid, zelfbeheersing, geen begeerte naar de objecten der zintuigen, vrij zijn van egoïsme, inzien dat geboorte, ouderdom, en ziekte leed met zich meebrengen en ook morele fouten, … nooit aflatende liefdevolle toewijding tot Mij … voortdurende beoefening van de wetenschap die over het hoogste Zelf gaat, en het begrijpen van het doel van ware kennis … dit is ware wetenschap, al het andere is [eigenlijk] onwetendheid. (13.7-10)
Dit is een lange lijst van deugden en waarden, van geestelijke idealen en normen. Moeten we dit alles precies zo naar de letter beoefenen, kunnen we ons afvragen. Het lijkt een zware opgaaf. We moeten deze verlanglijst eerder zien als een reeks adviezen, als een reeks wegwijzers. Ze zijn bedoeld om aan te geven in welke richting ons gedrag zich dient te bewegen. Al deze morele idealen laten ons zien hoe we ons leven eigenlijk zouden moeten inrichten, en aan welke normen en waarden we ons als ideaal kunnen spiegelen.
Liefde tot God en tot al Zijn schepselen, zelfbeheersing, geen schade aan anderen toebrengen, beteugelen van heftige begeerten, bescheidenheid: deze lijken zo ongeveer een minimum aan echte hindoe morele waarden en normen te bieden. Deze vatten als het ware de eisen uit onze uitvoerigere
lijst samen tot een paar hanteerbare normen en waarden die universeel zijn. Ze zijn niet aan tijd en plaats gebonden, ze kunnen door iedereen als idealen beoefend worden. Het gaat hier om normen die we wel haast in elke religieuze traditie terug kunnen vinden. Ze worden zeker door veel mensen, ook niet Hindoes, op prijs gesteld als authentieke religieuze waarden en normen. Het is natuurlijk voor veel mensen zeer moeilijk om alle normen steeds te onderhouden en zich aan alle uiterlijke regels en voorschriften van de godsdienst en de moraliteit (dharma) te houden. Wat we moeten vasthouden zijn niet de vele kleine details maar de grote hoofdzaken, die dingen die alle mensen kunnen volgen, ongeacht hun opleiding, huidskleur, of materiële rijkdom. De overgave aan God is de uiteindelijke waarde en leidt tot de geestelijke verlossing. Shri Krishna zegt:
Wat iemand met zuivere gedachten aan Mij met toewijding offert, of het een blad is, een bloem, een
vrucht of wat water, dat geschenk neem Ik aan. (Gita 9.23)
Allen die zich aan Mij overgeven, of ze van zondige geboorte zijn, vrouwen, handelaren of van de
laagste stand, ze bereiken allen het hoogste doel [van geestelijke bevrijding]
(Gita 9.32)
Geef alle uiterlijke vormen van religie (dharma) op en neem je toevlucht tot Mij alleen. Ik zal je van alle
zonden verlossen, wanhoop niet.
(Gita 18.66)