Sânkhya, een invloedrijke school in de Vedische filosofie

 Een bijzondere tak in de Indische filosofie is de vedische. Deze denkscholen vinden de basis van hun ideeën voornamelijk in de Rig Veda. De gangbare indeling van de vedische scholen is als volgt:
Niyâya en Vaishesika, Sânkhya en Yoga, en Mimânsâ en Vedânta. In deze volgorde is er een graduele ontwikkeling aan te wijzen aangaande het onderzoek van de verschillende aspecten van het universum in termen van materie en bewustzijn, om tenslotte te concluderen dat de ware grond van
het heelal het bewustzijn zelf is. De Sânkhya (samen met de praktisch ingestelde Yoga) in dit systeem is een van de meest invloedrijke Indische denkscholen geworden. Sânkhya betekent ‘som’ (een aantal elementen bij elkaar.) Zij wordt beschouwd als de oudste van alle vedische filosofische systemen en Kapiladeva wordt genoemd als de grondlegger van deze dualistische school die uitgaat van het bestaan van twee onderling afhankelijke entiteiten: de bewuste purusha (geest) en de onbewuste practici (oermaterie).  De atomen van o.a. aarde, vuur, water en lucht kunnen volgens Sânkhya de subtiele zaken van bijvoorbeeld de geest en het intellect niet produceren. Zoals bij een plant, die zich uit een zaad ontwikkelt, alle eigenschappen in de zaad aanwezig zijn, evenzo moet de uiteindelijke oorzaak van de wereld een latente principe van een zeker potentiaal zijn, dat zelf niet veroorzaakt is, maar wel eeuwigdurend en alom vertegenwoordigd is. Hij moet uiteraard subtieler zijn dan de geest en het intellect zelf. Die uiteindelijke oorzaak van de materiële wereld wordt practici genoemd. Practici is noch een atomische substantie noch is het bewustzijn, maar het bevat wel drie gunas (geaardheden): sata (waarheid), raja (activiteit) en tama (traagheid.) Slechts als er een harmonieuze balans tussen deze drie gunas bestaat, spreken we van practici. Als dat evenwicht is verstoord spreekt men van vikriti, de waarneembare natuur in de wereld der verschijnselen. Het universum – inclusief de geest, die wordt beschouwd als de fijnste materiële energie – is het resultaat van de werking van de drie gunas. De wereld zoals wij die waarnemen is dus geen creatie (de Sânkhya kent geen scheppende
God), maar een manifestatie. Naast prakriti is er ook purusha, het zelf, die iets anders is dan het lichaam, de zinnen, het intellect of de geest. Hij is de bewuste ziel: zuiver en vrij (ongebonden), zelfverlichtend, onveranderlijk, niet
veroorzaakt, alles doordringend en eeuwig. Purusha is vrij van geboorte, dood, pijn, verandering, verdriet, plezier en dergelijke, maar wordt zich bewust van deze zaken als het zich identificeert met practici.
In hoofdlijnen gaat het in de Sânkhya om de theorie van oorzaak en gevolg, de evolutie van de wereld, het concept van de bevrijding en om de theorie over de juiste (valide) kennis. In deze denkschool is men van mening dat niet-bestaan niet om te zetten is in bestaan; noch kan datgene wat reeds bestaat totaal worden vernietigd. Sânkhya onderschrijft de parinâmvâda, een visie die zegt dat er voortdurend een transformatie plaatsvindt van oorzaak naar gevolg, zoals van melk in yoghurt. Zij meent dat het effect (het gevolg) reeds in ongemanifesteerde vorm aanwezig is in haar materiële oorzaak, zelfs reeds voordat het wordt veroorzaakt (kârna-bhâvâta). Als het effect niet reeds in de oorzaak besloten was, zou er iets tot bestaan (kunnen) komen uit het niets. Zoiets heeft geen correspondentie met de werkelijkheid, de realiteit. Andersom kan niets en niemand het bestaan van iets terugbrengen in niet-bestaan. Sânkhya verklaart verder de dynamiek tussen lichaam en geest. Zij is de moeder van zowel mathematica en logica, als van de (ayur) vedische geneeskunde en vormt het begin van de oosterse psychologie. Volgens Sânkhya zijn er verschillende purusha’s. Ieder wezen (alsmede de gehele evolutionaire groei en de involutie van de wereld) ontstaat door interactie tussen purusha en prakriti. De manifestatie kent 24 stadia. Bij de vereniging van purusha met prakriti ontwikkelt zich het intellect (mahat of buddhi). Als
purusha zijn reflectie in het mahat ziet, identificeert hij zich daarmee en vergeet hij zijn ware aard. Dan genereert zich het ik-gevoel (ahankâra), waardoor hetzelf (de purusha) zich afscheidt van andere zelven en er ontstaat een individuele entiteit. Daarna ontwikkelen zich de vijf zinnen van waarneming, de vijf zinnen van actie en de geest (manna). In het lichaam ontwikkelen zich de vijf fysieke zintuigen (organen) van waarneming die corresponderen met de desbetreffende zinnen. De geest is de meester
(de menner) van de zinnen. In de visie van de Sânkhya-school is de wereld vol smart, pijn en verdriet. Plezier is van tijdelijk aard en eindigt in deceptie. De bedoeling van de evolutie van de wereld is om purusha inzicht te verschaffen om zelf zijn ware aard te herkennen. Wanneer dat inzicht doorbreekt, verbreekt purusha de binding (de valse identiteit) met practici. Deze realisatie heet mukti, de bevrijding. De Sânkhya filosofie legt daarom zeer grote nadruk op het vergaren van juiste kennis, die volgens haar de enige weg is, die leidt tot de ware verlossing.

Delen via:
comments powered by Disqus