‘Er is maar één vraag, die werkelijk van belang is: waarom treft het kwaad goede mensen? Alle andere gesprekken over theologische zaken zijn een soort hersengymnastiek; zoiets als het oplossen van een kruiswoordraadsel in de zaterdagkrant, wat een heel voldaan gevoel geeft als je erin slaagt alle woorden te vinden. Maar uiteindelijk is zulke theologische praat niet in staat de mensen echt te raken.’ Deze woorden vormen de inleiding van het boek Als het kwaad goede mensen treft van Harald Kushner. ‘De ellende, die goede mensen moeten doorstaan, is een probleem voor iedereen die wil geloven in een rechtvaardige, eerlijke en leefbare wereld. Er rijzen zelfs vragen over de goedheid, de barmhartigheid en zelfs het bestaan van God’.
De vraag naar het waarom, naar de zin van het menselijk lijden wordt actueel in een wereld, waarin het bestaan van de mens in toenemende mate wordt bedreigd. Op het moment dat de kwaliteit van het menselijk bestaan wordt bedreigd, doemt onherroepelijk de vraag naar de zin op: Waarom moeten mensen lijden? Is het mogelijk aan het lijden en de pijn van de mensen een zin te geven? Zit er een diepere bedoeling achter een natuurramp? Als mensen zoveel moeten doorstaan, wat is dan de zin van het leven? Alle grote wereldgodsdiensten houden zich met deze vragen bezig: hoe verhoudt zich de vraag naar de zin van het leven met de vraag naar de zin van het lijden, wat heeft God te maken met de zin van het leven en wat heeft God te maken met het lijden? Bestaat God wel als er zoveel lijden en zo weinig leven is? In de Mahabaratha, de Bhagavad Gita en de Ramayana worden antwoorden gezocht op deze vragen.
Als het gaat om de zin van het lijden zijn er slechts twee relevante vragen. Vraag één luidt: ‘Door welke oorzaken ontstaat het lijden en hoe kunnen de voorwaarden ervan worden opgeheven?’ en zij kan worden teruggevoerd en gekoppeld aan vraag twee: ‘Wat is de zin van lijden en op welke voorwaarden kan het ons menselijker maken?’ Het leed dat (nog) niet uitgebannen kan worden, mag ons niet zo obsederen dat wij geen kracht meer overhouden voor de strijd tegen het ophefbare lijden. De enige zin van de lijdenservaring ligt in de uitdaging er geen zin aan te verlenen: ‘Lijdenser¬varingen kunnen leiden tot een bewustwordingsproces, maar het is dan de zinloosheid en niet de zin die men zich bewust wordt. Het enige dat het lijden ons kan leren is de strijd tegen het lijden als een uitdaging te aanvaarden, door er geen zin aan te verlenen.’
Dichter en theoloog Hans Bouma staat heel dicht bij Mahatma Gandhi in zjjn visie dat aan lijden geen zin toegekend worden, al kan hij zich wel voorstellen dat mensen daar pogingen toe doen, omdat het lijden anders absurd wordt. ‘Lijden is per definitie zinloos, maar als het een zin moet hebben, dan in ieder geval dat er een appel van uitgaat naar de mensheid: doe er iets aan. Mahatma Gandhi: Wees jij de verandering die je wilt zien in de wereld. Tachtig procent van het menselijk lijden kan voorkomen worden. Discriminatie en eenzaamheid: we kunnen het elkaar besparen. Natuurlijk bestaan er vormen van lijden die onvermijdelijk zijn, sommige natuurrampen zijn niet te voorkomen. We hebben te leven met de onvolkomenheid van het bestaan, onze wereld is minder volmaakt dan we gedacht hebben. Deze wereld was wel goed bij de schepping, maar is nog niet af. Ze wacht op voltooiing op humaniteit. En daarvoor zijn mensen nodig.