Wat nemen we onszelf toch serieus als het over normen en waarden gaat. We leven in een land waarin we er kennelijk een sport van maken om elkaar de maat te nemen. We kunnen het kennelijk niet laten om te moraliseren. Niemand ontsnapt eraan. De Deense filosoof Søren Kierkegaard zei ooit eens: ‘Wat zijn mensen toch absurd! Zij gebruiken nooit de vrijheden die ze bezitten, ze eisen altijd degenen die ze niet bezitten. Ze hebben de vrijheid van gedachten, maar ze eisen de vrijheid van meningsuiting.’
In het boek ‘Op weg met de Bhagavad Gita’ van Mansukh Patel staat een prachtig verhaal over het relativeren van normen en waarden. Zelfs de goden kunnen van gedachten veranderen over wat goed en kwaad is. Het verhaal vertelt hoe een jonge vrouw met de prachtige naam Savitri er voor zorgt dat Yama, de heer van de dood, zijn eigen strengheid afzwakt door de toewijding van een mensenkind. En zo hoort het ook. Savitri wil heel graag met Satyavan trouwen. Zij was een prinses, hij maar een eenvoudige houthakker, maar hij had voor Savitri precies de zuiverheid waar ze verliefd op werd. Er was slechts één probleem. Satya had nog maar een paar maanden te leven, maar dat wist hij zelf niet.
En toen kwam de dag dat het zover was. Yama, de god van de dood kwam haar man halen en Yama gooide het touw uit waarmee hij de ziel van Satya ving. Savitri besluit met de god van de dood te gaan praten. Ze wandelt met hem mee en als beloning voor haar wijsheid mag ze een wens doen. ‘Vraag me alles, wat je wilt,behalve het leven van je man. ‘De vader van mijn man is blind, laat hem weer zien.’ Savitri prijst Yama voor zijn kundigheid. Als dank mag ze nog een gunst vragen, behalve het leven van haar man. ‘Geef dan mijn schoonvader zijn koninkrijk terug’. En haar wens werd vervuld. Vervolgens begint Savitri te huilen. Hoe kan ze haar man in vredesnaam loslaten. Dan zegt Yama dat ze moet gaan. Maar ze mag nog één wens doen. ‘Geef me veel kinderen,’ vroeg ze. Ook deze gunst zal ik inwilligen, ‘zei Yama. ‘Maar u kunt mij deze belofte niet nakomen zonder mij mijn man terug te geven.’ Yama was onder de indruk van Savitri’s toewijding. Hij zag dat hij geen andere keus had dan op zijn besluit terug te komen. Een parel uit de hindoe-literatuur. En als de goden niet zo star zijn, waarom zouden wij het dan wel zijn. Als we naar anderen kijken, weten we hun tekortkomingen makkelijk te vinden. Voor de splinter in het oog van anderen hebben we aandacht genoeg, we hebben weinig zicht op de balk in ons eigen oog. Prachtig om te zien dat Yama zoveel oog en oor had voor de toewijding van een mens aan haar medemens.
Als onze gesprekken over waarden en normen over de buitenkant van het leven gaan, dan door ik graag de woorden van Woody Allan over het hebben van meningen, opvattingen en overtuigingen: ‘Jammer, je kunt ze niet eten.’ Als we de buitenkant van meningen en overtuigingen laten voor wat ze zijn, blijft de hoogste leefregel over die een samenvatting is van de geweldloze ethiek van Mahatma Gandhi: ‘Doe wat je wil, maar beschadig niets of niemand.’ Dat is al moeilijk genoeg.