Ik hoor er als 65-plusser eigenlijk niet meer te zijn. Zo werd onlangs over 65-plussers geschreven in het ochtendblad Trouw. Het wordt steeds duidelijker dat ik en mijn medeouderen in onze samenleving heel zwaar op de maag liggen. Op alle fronten lijkt er een soort offensief ingezet te worden om ouderen te blamen en te shamen.
Even tussendoor: sorry dat ik er nog ben als 65-plusser en nog niet van een brug ben gesprongen, maar misschien dat een jongere buurman me daarmee een handje gaat helpen. Excuus dus voor deze blog van deze jongere bewuste oudere. Ben ik nu aan het raaskallen, sla ik door en slaat bij mij wat verwarring toe? Ter geruststelling: Zo riep zeer recent de 72-jarige Japanse minister van Financiën zijn burgers op om maar sneller dood te gaan. Hij suggereerde dat de hoge kosten in de zorg niet zo’n probleem zouden zijn als de Japanners maar niet zo lang zouden leven. En in o.a. Duitsland worden ouderen door hun kinderen zelfs in Oost-Europese landen gedumpt. Dat is goedkoper, maar het veroorzaakt wel onvoorstelbaar veel verdriet en eenzaamheid bij die ouderen die als oud vuil worden bejegend. Ik word daar heel verdrietig van. Ik voel me dan ook meer thuis bij een Hindoecultuur waar vanouds ouderen juist veel respect en liefde ontvangen. En hoewel jongere Hindoestanen ook beïnvloed worden door de westerse visie, is daar nog steeds sprake van respect en liefde voor de oudere.
Emeritus hoogleraar sociale geneeskunde, Doeke Post, wijst er in zijn Trouw-artikel op dat in de grijze oudheid in vele landen en culturen het idee heerste dat als je zestig jaar was, je eigenlijk leeft in de tijd van de ander. In de Griekse cultuur werden mensen zelfs onder druk gezet om maar van de brug te springen en werden daarbij niet zelden een handje geholpen De arts Sir William Osler riep in 1905 dat we dat maar weer moesten gaan doen. Hij bepleitte na het zestigste levensjaar nog maar één jaar respijt te geven ter overdenking van het geleefde leven, maar daarna moest je er maar aan geloven. Volgens hem het liefst met chloroform, dat in die tijd ook bij operaties gebruikt werd. Je merkt die houding naar ouderen ook aan de wat geïrriteerde reacties in de supermarkt als een oudere vrouw wat traag in haar portemonnee rommelt. “Hé, oudje, ik heb vandaag nog meer te doen,” riep een bierbuikige met twee kratten bier, die als hij zo doorgaat niet eens de zestig haalt. Terecht zegt Doeke Post dat een beschaving van een land kan worden afgemeten aan de manier waarop die samenleving met ouderen, gehandicapten, armen (en ik zou zeggen, ook met vrouwen) omgaat. Oude beschavingen die zich van ouderen ontdeden, gingen ten onder. Geldt dat ook voor de onze, waar het steeds meer neer lijkt te komen op ieder voor zich, waarin geen plaats meer is voor ziekte en verval?
Het lijkt er steeds meer op dat de mens eropuit is zijn eigen soort te perfectioneren en in de toekomst misschien zelfs te overstijgen. Het uiteindelijke doel van deze ontwikkeling is iets ‘bovenmenselijks’ te creëren: een mens met perfecte ogen, immuun voor allerlei ziekten en voor de wetten van dood en verval. Op het eerste gezicht een nobel streven, utopisch haast, maar ik heb iets tegen utopieën.
Al jaren wordt er door topwetenschappers en het militair-industrieel complex gewerkt aan de zogenoemde transhumane mens. Met behulp van onder andere nanotechnologie, biotechnologie, robottechnologie, genetica en hersenwetenschap wordt getracht om binnen enkele jaren de transhumane mens te introduceren, die de ‘imperfecte’ mens moet vervangen. Door een supertechnologie, die voorgesteld wordt als ‘de verlosser’ van alle menselijke kwalen en beperktheden, maar die in feite demonisch van karakter is, worden de zielenkracht en geesteskracht van de mens uitgeschakeld. Steeds meer wordt de nadruk gelegd op het ontstaan van een superwezen dat niet meer verbonden is met het goddelijke, maar dat zelf God wil worden.
Het begint naar mijn inziens met een onschuldige discussie over ouderen als last van en voor de samenleving. Je mag er dan als oudere nog wel zijn als je bereid bent je te laten ‘ombouwen’ tot een robotmens. Je moet ook weer niet te veel kwalen hebben en te ziek zijn, want dan kost dat te veel. Als het zo doorgaat (ik chargeer) nu, zal in de toekomst worden vastgesteld of je aan de criteria voldoet om ouder te worden en of er verder aan je gesleuteld mag worden.
Zelf blijf ik geloven in de be-ziel-de mens, in diens geestkracht, in het aantal mensen dat ontwaakt en zich bewust gaat worden van wat technocraten zo al bekokstoven. Ik blijf geloven in bewuste mensen, in al die mantelzorgers, met liefde en compassie voor de zwakkeren en ouderen. Zij zijn het die de samenleving bij elkaar houden. Ik geloof in de rebellen onder ons die het tij willen keren. Ik geloof in de revolutie van de geest.
Niet voor niets leren christendom en hindoeïsme dat materieel succes als zingeving uiteindelijk maar betrekkelijk is. In die zin is ook de strijd tegen veroudering eigenlijk een zinloze strijd. Toch hoop ik heel oud te worden, maar geen halve robot! Wat al die knutselaars aan het leven niet beseffen is dat onder andere de oude Veda’s al spraken van een altijd aanwezige kosmische intelligentie, bewustzijn zonder begin of einde, waarin licht en liefde de hoogste kwaliteiten zijn. Het Zelf werd niet geboren en zal nooit sterven, zei Krishna al tegen Arjuna in de Bhagavad Gita. Het is dat bewustzijn dat de knutselaars aan het leven eeuwig zal overleven.
Aat-Lambèrt de Kwant