Eén van de beste spirituele boeken van het afgelopen decennium is het boek ‘Op weg met de Bhagavad Gita’ van Mansukh Patel. Op weergaloze wijze volgt Patel de dialogen tussen Krishna en Arjuna. Hij legt de Bhagavad Gita uit en maakt hem inzichtelijk voor westerlingen. Een meesterwerk. Arjuna vroeg zich af wat zijn plaats was in deze stoffelijke wereld. ‘Ik wil leren over geest en materie. Wat is het verband tussen Prakriti en Purusha?’ En vervolgens ontspint zich een zinderende dialoog tussen Krishna en Arjuna. ‘De meeste mensen leven op het niveau van de wereld (Prakriti),’ zo vat Patel de boodschap van de Gita samen, ‘waarbij zij proberen het geestelijke principe of purusha te begrijpen. Dit lijkt op de eindigheid die probeert vat te krijgen op de oneindigheid.’
En om deze uitspraak kracht bij te zetten herinnert Krishna zich een oud vedisch verhaal. ‘Er was eens een jongen die Svetaketu heette,’ zei Hij. ‘Op een dag vroeg zijn vader, Uddalaka, hem wat hij van al zijn leven had opgestoken. ‘Ik heb geleerd dat de sterren een ritme hebben en dat de planeten worden aangestuurd door hun vader en moeder, de zon en de maan,’ antwoordde zijn zoon.
‘Wat heb je nog meer geleerd?’ vroeg zijn vader. ‘Ik heb geleerd dat alles met elkaar verband houdt; het water uit de oceaan stijgt op naar de wolken en de wolken dansen met de lucht. Zij laten het water neerstorten en dus valt de regen naar beneden en voedt de planten en gewassen die op aarde groeien.’
‘Wat nog meer, mijn zoon?’ ‘Ik heb geleerd hoe mineralen overgaan in stenen en stenen in levende voorwerpen. Ik heb ook geleerd dat er een tijd is van rusten en een tijd van spelen, lachen en beschouwen.’ ‘Is er nog iets?’ drong zijn vader bij hem aan. ‘Ik weet dat het ritme van ons hart het ritme van het universum is en dat wat buiten is, binnenin is; bedoelt u dat?’ Zijn vader schudde zijn hoofd en zei: ‘Maar heb je dat ene geleerd waardoor alles gekend wordt, als je het eenmaal weet?’
‘Nee vader, wat is dat ene?’ Svetaketu’s nieuwsgierigheid was gewekt. ‘Kom mee naar buiten,’ spoorde zijn vader hem aan. Hij nam hem mee de tuin in en zei: ‘Wat zie je voor je?’
‘Een boom, vader,’ antwoordde de jongen. ‘En wat zie je aan die boom?’ ‘Ik zie veel bladeren en vruchten,’ zei de jongen. ‘Breng mij een vrucht van die boom, mijn jongen,’ zei Uddalaka.
Svetaketu klom in de boom, plukte een vrucht en gaf hem gehoorzaam aan zijn vader. ‘Snijd de vrucht in tweeën en zeg me wat je ziet,’ zei de vader. ‘Ik zie zaadjes,’ zei de jongen. ‘Pak een zaadje en snijd het doormidden. Wat zie je nu?’ ‘Vader, ik zie niets,’ antwoordde Svetaketu verbaasd. ‘En uit dat niets is deze hele boom ontsproten,’ zei zijn vader, wijzend op de boom. ‘Je moet het mysterie van dat niets ontdekken,’ vervolgde hij, ‘want het eeuwige is boven het denken verheven en volkomen onzichtbaar. Het is eeuwigdurend en alom aanwezig, oneindig groot en oneindig klein. Het is de bron van al wat geschapen is. Hij is de Ziel van het licht. Zijn hoofd is vuur, Zijn ogen zijn de zon en de maan en Zijn adem is de wind. Het hele universum is Zijn hart en de aarde Zijn voetenbank. Zijn woorden zijn de Veda’s. Deze Ziel kent en ziet ieder schepsel, het oog kan Hem evenwel niet waarnemen en woorden kunnen Hem niet zichtbaar maken, zoals vuur niet wordt gezien in hout.’
‘Is deze grote Ziel purusha?’, vroeg Svetaketu. ‘Purusha is de geest die voortkomt uit God om Zich te manifesteren op aarde,’ antwoordde zijn vader, ‘maar om dit te kunnen is prakriti nodig. Zonder purusha bevat prakriti geen leven en zonder prakriti kan purusha zich niet laten zien. In dit opzicht hebben wij elkaar nodig.’
1. Mansukh Patel, Op weg met de Bhagavad Gita, deel I, De essentie van de reis, Stichting Life Foundation International, ISBN 90 805999-3-x